GERARD VAN DEN BERG (1909-1997)

kameraadschap daar kan je je niet aan onttrekken
Gerard van den Berg 1909-1997
Waar ik Gerard van den Berg voor het eerst ontmoet heb weet ik me niet precies te herinneren, het moet nu dertig jaar geleden geweest zijn in de nadagen van de Provobeweging bij een van die woelige bijeenkomsten waar de toekomst van de gehele mensheid op het spel leek te staan. Was het in de half gesloopte Apollo Bioscoop op de Haarlemmerdijk die de rest-troepen van de Provo's van de gemeente als tijdelijk onderkomen hadden gekregen om ze maar van de straat te krijgen, was het in het Sigmacentrum op de Kloveniersburgwal waar ik een kantoortje had voor het organiseren van straathappenings, of in het zweetzaaltje in de nok van het pakhuisje aan de Rechtboomssloot waar destijds het Buurtcentrum de Boomsspijker gevestigd was? Het kan heel goed in de Boomsspijker geweest zijn, tijdens een rumoerige bijeenkomst waarbij het plan voor het tijdelijk vestigen van een ludiek centrum, het plan 'De Speel Straat' aan 'de buurt' werd voorgelegd. Een bijeenkomst die de latere confrontaties tussen 'echte' Nieuwmarkters en alternatieve import voorschaduwde. Het duidelijkst zijn mijn herinneringen aan bijeenkomsten die in het begin van 1968 een aanvang namen, de openbare samenzweringen in het koffiehuis van Jan Bisschop aan de Kloveniersburgwal waar het toen net geformeerde Woningburo de Kraker (doet het steeds vaker) haar wekelijkse vrijdagavond treffen had. Het was in dat gezelschap dat een mengeling was van ex-provo's, dakloze studenten, en anti-artiesten (die vonden dat creativiteit het voorrecht van iedereen moest worden), dat Gerard van den Berg duidelijk aanwezig was. Temidden van dronkemansgelal en dikwijls begeleid door kreunende trekharmokika geluiden van een man met een neus van bessenjenever voerden wij politieke debatten. Daar was het dat Gerard ons wist uit te leggen wat de bredere betekenis was van onze kleine handelen als huizenkrakers, happeners en carriäreloze intellectuelen. Meer nog dan de zo vaak beschreven attributen van de werkman als alpinopet en duffelse jopper, waren het de geschriften, waarmee hij aankwam op het moment dat je geacht werd rijp te zijn voor diepere argumentatie, die Gerard van den Berg toen kenmerkte.

Nu nog weet ik feilloos het in grijs linnen gebonden exemplaar met bruin uitgeslagen noodpapier uit 1946 van "De Arbeidersraden" van P. Aartsz (het naoorlogse pseudoniem van de marxist en sterrenkundige Anton Pannekoek) in de boekenkast te vinden, dat ik toen voor een onbetekenend laag bedrag van Gerard kocht. Zo leerde ik dat staats-kapitalisme en staats-socialisme keerzijden van dezelfde medaille zijn, dat de arbeidersraden "de natuurlijke vorm van organisatie van de mensheid in de overgangstijd van het kapitalisme naar een vrije samenleving" zijn en dat politieke partijen, ongeacht hun programma, daar waar ze aan de macht komen onafwendbaar een vorm van partijdiktatuur tot ontwikkeling brengen. Dit mag nu, terugblikkend, nogal zwaar klinken en het beeld opwerpen van de gebruikelijke marxistische indoctrinatie van tijdelijk uit het gareel geslagen al te ontvankelijke jongelingen, maar Gerard was een loslopende activist die het 'zelfstandig denken en handelen' propageerde en er niet op uit was leden voor enige partij of genootschap te werven. Hij maakte indruk omdat hij op z'n eentje, zonder zijn autoriteit aan een bestaande organisatie te ontlenen, door zijn wijze van redeneren in een debat met argumenten over en weer, wist te overtuigen. Met het centrum van de beginnende kraak- en buurtbeweging, in een keldertje in de Koestraat, vlak om de hoek was Koffiehuis Bisschop met zijn clientäle van beroepsalcoholisten, zojuist ontslagen lik-klanten en onze groep van actievoerders de ideale plaats van samenkomst. Hier werden plannen geboren als het verstoren van de voorstelling van het toneelstuk Toller (over de raden revolutie in Beieren in 1918 in de Stadsschouwburg) en het overvallen van een door Marius Broekmeyer georganiseerd congres in de RAI over het succes van de radenorganisatie in het paradijs van kameraad Tito. In beide gevallen ging het ons er om de toen opnieuw in de mode komende idee van het radensocialisme te vrijwaren van burgerlijke interpretaties als die van het gerenommeerde gezelschap van de Nederlandse Komedie en de universitaire en vakbondsbemoeienissen van Broekmeyer en het NVV.

Heel sterk zijn nog mijn herinneringen aan de pogingen om gemeenschappelijk pamfletteksten te schrijven waarbij de ons inziens ronkerige retoriek van Gerard van den Berg moeilijk in te passen was in het losse en speelse taalgebruik dat wij in de zestiger jaren ons eigen hadden gemaakt. In de praktijk kwam het er vaak op neer dat er twee pamfletten, soms rug aan rug gedrukt, uitkwamen om toch vooral ieders eigen wijze van uitdrukken te respecteren. Het was trouwens onmogelijk om bij Gerard de stijl van een tekst, of later de wijze van spreken en presenteren van zijn piraten-radio-uitzendingen aan de orde te stellen. Zulke aantastingen van zijn autonomiteit werden door Gerard met grote verontwaardiging van de hand gewezen. Pas later heb ik begrepen met hoeveel opoffering en moeite hij, dikwijls als eenling, zijn opvattingen en uitdrukkingswijze over vele jaren gevormd had en dat het hem in de allereerste plaats om de inhoud van zijn betoog ging en dat de vorm van zijn betoog daarbij een ondergeschikte rol had. "Je moet proberen te luisteren naar wat ik probeer te zeggen" was een van zijn gevleugelde uitspraken als iemand hem tijdens een debat op een enkel misplaatst woord trachtte te vangen.

Het is interessant dat zijn techniek van spreken en debatteren in sommige milieus juist gewaardeerd werd, zoals in theaterkringen waarmee hij als gevolg van de actie tegen het Toller toneelstuk in aanraking kwam. De leden van de gelijktijdig opererende actiegroep Tomaat, die het meer te doen was om het toneelbestel van die tijd te veranderen en aanvankelijk ook actiemethoden als van onze groep (het gooien van rook- en stinkbommen) verwierpen, waren erg gecharmeerd van de theatrale wijze waarop Gerard van den Berg debatteerde en hij heeft over een langere tijd meerdere malen, op hun uitnodiging, discussies gevoerd met radicale toneelgezelschappen in Nederland en Belgiâ. Toch liet Gerard zich nauwelijks fêteren, was wars van ieder succes: "We zijn allemaal niks en omdat we niks zijn willen we daardoor wat worden, zij (de media) manipuleren je daardoor, ze speculeren op de ijdelheid van de mensen de behoefte om inderdaad 'iemand' te zijn en dat is de reden dat mensen zich laten gebruiken, maar uiteindelijk ben je alleen maar vulling..." Het zijn woorden die klinken op een bandopname die ik in het voorjaar van 1991 met Gerard van den Berg maakte, niet nadat ik eerst tijdens meerdere voorbesprekingen gekapitteld werd over mijn mogelijk onzuivere bedoelingen om wat bandopnamen van hem voor het nageslacht te bewaren.

Als ik nu zes jaar later voor het schrijven van dit 'in memoriam' de bandrecorder aanzet klinkt het meteen: "maatschappelijke bewegingen zijn anonieme zaken" en Gerard begint weer uit te leggen dat niemand het recht heeft om zich als woordvoerder van zulk een beweging op te werpen, dat hij dat zoveel mogelijk vermeden heeft behalve als daarmee het belang van een beweging direct gediend was. Maar na deze aanvankelijke tegenwerpingen spreekt Gerard met gemak twee uur over zijn gemiste jeugd in het dorp Zwanenburg, de conflicten met zijn tirannieke vader, die alhoewel hij een sociaal democratische notabele van het dorp was hem en zijn broers er nachts op uit stuurde om hout en stenen te jatten om het eigen huis op te knappen, zijn moeder die mishandeld werd en dat voor hem probeerde te verbergen, de andere levenssfeer die hij proefde als lid van de sociaal democratische AJC, hoe hij al heel vroeg met justitie in aanraking kwam en in het observatiehuis de Kruisberg in Doetinchem (velen bekend van het smachtelijke jongensboek Willem Roda) een opleiding als timmerman kreeg alhoewel hij zelf liever een kantoorbaan had willen hebben. Gerards eerste baantje was een kantoorbaantje, maar daarbij ging het onmiddellijk mis.

Hij kwam te werken bij een zekere Kuzmirak, een Rus, die op de Kloveniersburgwal een kantoortje had van waaruit hij een sneeuwbal-systeem met plakbonnetjes die de mensen doorverkopen moesten en waarbij als iemand een bonnetjesserie vol had een prijs kreeg, een zwitsers horloge of een halsketting. Gerard moest de postwissels op het postkantoor innen en leerde al gauw de handtekening van Kuzmirak te vervalsen: "Ik hield eerst twee, toen vier gulden achter wat in de loop der maanden opliep tot honderdvijftig gulden. Tot dat er reclames kwamen van mensen die geen bonnen ontvingen voor hun geld. Toen liep dat stuk. Ik was thuis in Zwanenburg, staat m'n vroegere baas voor m'n neus, waar is je vader... ik liep meteen het huis uit heb ik weken gezworven... Toen moest me vader 75 gulden betalen dan zou hij er geen werk van maken en die oude heer van mij deed dat niet en de politie kwam erbij. De Officier van Justitie had uiteindelijk besloten, na een onderzoek via de reclassering naar de gezinsverhoudingen, de zaak te seponeren maar ik moest wel onder tucht komen, de marine...". Daar werd Gerard afgekeurd omdat hij toen al spataderen had en moest toch nog voor de kinderrechter komen die besliste dat er een observatierapport moest komen. Na een maand of drie in een observatiehuis in de 1e Helmerstraat kwam de conclusie 'niet geschikt opvoedingsgesticht': "Ik mocht naar huis. M'n oude heer stond naast me in de rechtszaal, ik zei 'voor geen prijs', ik weigerde gewoon naar huis te gaan...toen wisten ze geen raad meer met en stuurden me naar de Kruisberg in Doetinchem."

Het was de persoon van Theo Maasen, toen een veertiger die actief was in partijen en organisaties die rond de figuur van Herman Gorter in de twintiger jaren gegroeid waren, die zich over de jongen Gerard ontfermde en hem opnam in zijn huis aan de Lijnbaansgracht. Het was een huishouden vol politieke contacten waar mensen over de vloer kwamen als de gebroeders Korper van de KAPN (Kommunistische Arbeiders Partij Nederland), Frits Kief (die Gerard een niet te vertrouwen figuur vond), Aage van Aagen die een sigarenhandeltje bij de Van Wouwstraat dreef en daar radicale blaadjes stencilde, Henk Canne Meijer, Piet Alberda (een student sterrenkunde uit Leiden die bij Pannekoek studeerde en ook Van der Lubbe goed kende) en Jan Appel (revolutionair die in 1920 een Duits schip kaapte en de bolsjewieki in verlegenheid bracht door het in de haven van Moermansk af te leveren). Het is vooral hier dat Gerard zijn politieke scholing ontving, waarbij het vooral de uit dit milieu voortgekomen GIC (Groep van Internationale Communisten) met haar ideeân voor een geheel door arbeidersraden bestuurde maatschappij was, waar Gerard de sterkste band mee had. De geschiedenis van dit milieu moet nog geschreven worden, want tot op heden zijn het vooral de beter opgeleide intellectuelen die in de historische studies over deze beweging genoemd worden, maar de proletarische intellectuelen worden niet tot nauwelijks aan de orde.

Het vergaderlokaal van de Sneevliet groep de RSAP (de trotzkistische Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij) in de Barndesteeg, het Erich Mühsam-huis van de anarchisten met onder meer Henk Eikelenboom in de Turfsteeg, de Diamantbeurs op de Weesperstraat dat toen een belangrijk vergadercentrum was, de talloze werkelozenlokalen in de arbeidersbuurten, de vergaderzaaltjes waar de Communistische Partij Holland (voorloper van de CPN) bij elkaar kwamen zoals het danslokaal De Jong in de Wijtenbachstraat, een bezet pand aan de Amsteldijk waar de groep rond het blad 'Proletarische Stemmen' bijeen kwam, het Rothaanhuis aan de Rozengracht waar, zoals bij spreekbeurten van Anton Constandse de gemoederen zo verhit raakten dat de mensen elkaar met stoelen te lijf gingen (Jack de Kadt heeft het over 'stoeliwiki' in zijn boek 'Over mijn communistentijd' tj.), maar vooral het bijna dagelijkse forum van de op straat bijeenkomende werkelozen bij de stempellokalen vormde het landschap waarin Gerard van den Berg zijn redenaarstalent tot ontwikkeling bracht in de dertiger jaren: "Er ontbreekt aan de werkelozenbeweging (van nu) iedere vorm van actie..waar ligt dat aan? waarom was dat voor de oorlog niet zo? Het feit dat wij twee keer per dag moesten stempelen waardoor tienduizenden op de straten kwamen, bij de stempellokalen, daar werd er met elkaar gedebatteerd, gediscussieerd, acties ontstonden er... het klinkt reactionair maar eigenlijk zou het nu ook zo moeten zijn dat we moesten stempelen, dat de mensen bij elkaar gedreven werden en daardoor geconfronteerd werden met de gelijksoortige rotzooi waarin zij leven.... Dat is het verschil met voor de oorlog, de situatie waaruit de Jordaanopstand ontstond, nou het was geen Jordaan opstand want hij is eigenlijk in de Obistraat in Oost begonnen." Maar er waren nog meer straatforums in die tijd, zoals op het Frederiksplein tijdens de verkiezingstijd waar in en rond de gietijzeren Galerij het restant van het voor de rest afgebrande Paleis voor Volksvlijt, ten tijde van verkiezingen felle debatten plaats vonden de hele nacht door tot in de vroege ochtend. Daarnaast waren er de dagelijkse 'actualiteitsrubrieken', waarbij honderden mensen zich verzamelden op de Nieuwe Zijdsvoorburgwal waar toen nog alle grote dagbladen kantoor hielden: "Je praatte altijd makkelijk...op de straten, er waren duizenden mensen op straat in de dertiger jaren, na de oorlog nog korte tijd, zoals bij het kantoor van de Waarheid... Je had je zakken vol pamfletten en brochures want je moest bewijzen wat je zei... en dan had je voornamelijk die sociaaldemokraten en communisten tegenover je. Nu had ik ook al een positie verworven op straat want als ik aankwam en er was al een grote groep bezig dan ging de rij open om mij binnen te laten.. want ze verwachten wat van me."

Tijdens de begrafenis van Gerard van den Berg spreekt een van de aanwezigen, Robert Jasper Grootveld de rookmagiâr uit de vroege zestiger jaren, spontaan een herdenkingsrede uit waarbij hij met name zijn herinnering als jongen in de vijftiger jaren verteld die vol verbazing en interesse die toen nog voortdurende straatdebatten op de Nieuwe Zijdsvoorburgwal, tijdens het heetst van de koude oorlog, volgde, waarbij de gloedvolle betogen van Gerard van den Berg die nog steeds actief was in dit straatforum hem tot op heden in detail bijgebleven zijn.

Ik vraag Gerard in het op de band opgenomen gesprek in 1991 wat nu de kern van het debat in de dertiger jaren was en hij noemt zonder twijfel het debat over de betekenis van wat zich afspeelde in de Sovjet Unie: "Wij hadden toen een heleboel materiaal over de ontwikkeling in Rusland vooral, over de partijpolitiek van toen.. Ik had toen het boek 'Diktatuur der leugen' van Willi Schlamm ("hij toont met gedokumenteerde feiten aan, dat er tussen de fascistische diktatuur van Hitler en de partijdiktatuur van Stalin geen wezenlijk onderscheid meer bestaat" vermeldt de inleiding uit de Nederlandse editie van 1938 tj.) en een boek van Panaït Istrati, een Roemeen, 'Het licht aan de kim' ("het is voldoende de betrekkingen te kennen tusschen de bolsjewistische Partij van onze dagen en de proletarische massa om een ver uiteenlopen van hun respectievelijke belangen te constateren", een zinsnede uit het laatste hoofdstuk van dit in 1930 bij Querido uitgekomen boek tj.). Mijn voornaamste stelling was dat uit de partij de diktatuur van Stalin te voorschijn was gekomen, dat partijvorming als middel voor de strijd van de arbeidersbeweging afgedaan had. We kwamen met argumenten hoe de liberaliseringen uit de beginfase van de revolutie teruggedraaid werden.... Datzelfde argument gebruikten we tegen de trotzkisten die toen nog allemaal pro-russische waren. Sneevliet is in de oorlog van zijn standpunt ten aanzien van Rusland afgekomen. Sneevliet noemde ons 'de kloosterbroeders van het marxisme'."

Sneevliet en de meeste leden van de verzetsbeweging 'Marx-Lenin-Luxemburg-Front', de eerste politieke groep die na de Duitse bezetting ondergronds ging, worden al heel aan het begin van de oorlog opgepakt en tegen de muur gezet. Gerard kende de groep maar was slechts gedurende korte tijd zijdelings betrokken bij het illegaal uitdelen van hun pamfletten: "Ik ben nog met een van hen op school geweest, Cor Gerritsen, arme jongen, door hem zijn ze gepakt geworden. Cor Gerritsen verspreidde voor de oorlog de VARA gids en heeft toen in de VARA gids pamfletten tegen de NSB gestopt. Daardoor was hij al bekend onder die NSBers, hij was genoteerd als trotzkist. In de oorlog hebben ze hem gepakt en zo gemarteld op de Weteringschans, dat hij is doorgeslagen. Hij heeft zich toen opgehangen daar. Zo is een hele groep rond Sneevliet gepakt."

Het is ook uit de gelederen van de radencommunisten dat in de dertiger jaren Marinus van der Lubbe naar voren treedt met zijn tot op heden onbegrepen en vaak verkeerd geïnterpreteerde persoonlijke daad van het in brand steken van het Rijksdaggebouw in Berlijn in 1933. Gerard had destijds contact met hem: "Ik heb Van der Lubbe zelf ook gekend, ben wel geweest in dat hokkie waar hij woonde in Leiden. Het was een heel aardige jongen, sociaal, hij gaf zijn hemd weg desnoods. Hij heeft met allerlei handeltjes geprobeerd in zijn inkomen te voorzien, met bloemen, met aardappelen, maar dan gaf die meer weg dan dat hij er aan verdiende, zo'n type was het. Het was een ontzaglijk sterke jongen, kende zijn eigen kracht niet Hij heeft nog vastgezeten, zes weken straf gehad omdat hij de ruiten bij de sociale dienst ingekwakt had. Hij was in Leiden zo'n beetje lijfelijk de aanvoerder van de werkloze acties." Gerard heeft het nooit kunnen velen dat de integriteit van Van der Lubbe vanuit zowel het fascistische als het bolsjewistische kamp in twijfel getrokken werd, de voorstelling van zaken dat Van der Lubbe niet meer dan een misbruikte handlanger geweest zou zijn. Op het eind van de zestiger jaren geeft Gerard van de Berg dan ook een brochure van de Spartakus groep ter verdediging van Van der Lubbe uit de dertiger jaren opnieuw uit. Met een demonstratiebord om zijn nek 'De Waarheid Over Van Der Lubbe' liep Gerard door de stad om de brochure aan de man te brengen. Een principe dat hij later verder uitbreidde door tijdens verkiezingen met een bakfiets door de stad te gaan met leuzen als 'Stem Piano' gevolgd door een puntige analyse van de carriäredrang van de dames en heren politici afgezet tegen het lot van de minimumlijders.

Zelf was hij altijd wat betreft inkomen zo'n 'minimumlijer' geweest. Zat als timmerman in de bouw, voornamelijk in het burgerwerk. Timmerde op de nieuwbouw in de Watergraafsmeer, trappen maken, trappen afstellen. In de dertiger jaren, restauraties van gebouwen als 't Paleis op de Dam en het Rijksmuseum. Behoorde tot het leger van werklozen van voor de oorlog, werd in de werkverschaffing gedwongen, probeerde zelfstandig iets op te zetten als behanger en plafondmaker, zonder de daarvoor vereiste vergunningen. Krijgt de economische controledienst op z'n dak als hij een kleine advertentie zet en memoreert de korte woordenwisseling als de ambtenaar die aan zijn deur komt hem dreigt "u moet er wel mee ophouden want anders krijgt u moeilijkheden", waarop Gerard replikeert "Man jij snapt er geen flikker van want als ik er mee ophou dan krijg ik juist moeilijkheden". Na de oorlog timmert Gerard nog door tot zijn zevenenvijftigste, nieuwbouw in Alkmaar en Petten, Beverwijk en Purmerend tot op bouwvoorbereiding op de Maasvlakte. Als hij gedeeltelijk afgekeurd dreigt te worden weet hij de ambtenaar met zijn bijtende betoogtrant er van te overtuigen hem niet voor zoveel procent, maar geheel, af te keuren en komt hij in een invaliditeitsregeling terecht tot aan z'n AOW.

Het is dan midden zestiger jaren en nu breken pas echt drukke tijden voor Gerard aan: Provo, Vietnambeweging, studentenbeweging, Kabouters, kunstenaarsprotesten, krakers, gastarbeiders, vrouwenbeweging ze mogen allemaal op zijn warme belangstelling en zijn kritiese analyse rekenen: "Ik deed mee met heel veel demonstraties en actie vanuit de onderbewuste gedachte, je weet nooit wat er uit tevoorschijn komt.() Nu sta ik op het standpunt, dat de arbeiders de voornaamste groep zijn die het moeten doen, maar ik weet niet of ze het doen en wanneer ze het doen. Toch doe ik aan andere acties mee, met alles wat met onderdrukking en onrechtvaardigheid te maken heeft, daar ben ik solidair mee. () Vroeger zong je de Internationale die zou morgen komen, maar ik heb intussen wel geleerd dat die morgen een historische morgen is en dat je niet van tevoren kan bepalen wanneer het zal gaan gebeuren en of het zal gebeuren.." Terugblikkend, tijdens ons gesprek in 1991, weet Gerard die voor jaren de vaste begroetingsvraag had 'Jongens waar is de actie?' toch ook een bemoedigende verklaring voor het, tijdelijk, ontbreken van actie te geven: "Als bewegingen een beetje langer duren, zoals de kraakbeweging dat gedaan heeft, dan heeft zich een groepsdenken, groepsgevoelens en solidariteit ontwikkeld, dan hebben ze een hoop geleerd. Ze hebben leren schrijven, leren spreken, geven krantjes, boekjes uit, dat proces vind ik erg positief. Het directe resultaat blijft natuurlijk uit, maar het speelt als proces in het totale geheel een grote rol. Ik ben van mening dat wanneer er toch weer eens grote conflicten komen dat dan die ervaringen die weggedrukt waren weer naar boven komen."

Het woord herinnering wekt bij mij vaak een klankassociatie met het woord 'innig' op en ik kan deze terugblik, met zoveel nadruk op het woord actie, niet besluiten zonder ook op een andere Gerard van den Berg te wijzen, die zich minder publiek gemanifesteerd heeft: "Ik denk dat ik altijd jong gebleven ben omdat ik mijn jeugd heb gemist.. dat is ook waarom ik later met zoveel jongere vrouwen omging ik denk dat dat inhalen was..." In dat op de band opgenomen gesprek in 1991 spraken we ook over hoe nu Gerards opvattingen over de noodzaak van een andere maatschappij tot uitdrukking kwamen in zijn persoonlijke leven en als ik zijn woorden nu uit tik dan zou ik willen geloven dat het altijd werkelijk zo ideaal gegaan is: "Ik probeerde in mijn persoonlijke verhouding een beetje waar te maken wat er aan opvattingen over samenleven en zo aanwezig was. Om met elkaar vrij om te gaan, om geen dictator te spelen, geen speciale vrouwenrol, de opvoeding van het kind dito...Dat leefde al als zestienjarige jongen in me, hoe ik met een vrouw, als kameraad zou omgaan, dat leefde toen al. Ik denk dat ik dat heb overgehouden vanuit huis waar mijn vader de terrorist speelde, m'n moeder mishandeld werd en vanuit de AJC waar ik ook een poosje lid van geweest ben in die dagen, toen ik dertien, veertien was. Dat (de andere sfeer van de AJC) valt dan samen met de eigen rotzooi waarin je leefde en dat onderga je dan als iets moois een bevrijding. Kameraadschap dat speelt een rol daar kan je je niet aan onttrekkken."


Tjebbe van Tijen

oorspronkelijk verschenen in het buurtblad 'Opnieuw'; 1997; (...)